Mijn verblijf in de Santmark

En mijn kennismaking met Bram Mizée

Castricum – Het is oktober 2019, ik kijk vanuit mijn kamer door het raam naar een direct daarachter gelegen gedeelte. Grasplantsoen omringd door kort gesnoeide struiken met daarop aansluitend het parkeerterrein, waarop diverse auto’s van verschillende automerken zijn geplaatst. Het parkeerterrein wordt omzoomd met enkele bomen, waarin de naderende herfst, met sommige al rood en geel gekleurde bladeren, zich reeds aankondigt. Ik bevind mij in de logeerkamer van het woon- zorgcentrum De Santmark in Castricum, alwaar ik gedurende enkele weken mag verblijven. De reden daarvoor is, dat mijn vrouw is geopereerd, een nieuwe knie heeft gekregen en ik zelf na twee rugoperaties en geconstateerde polyartrose zeer beperkt ben in mijn voortbewegen, wankel evenwicht vertoon, met als gevolg al diverse val-incidenten. Die woonsituatie thuis, twee bejaarde mensen met krukken en rollators, waarvan de één met behulp van fysiotherapie veel moet oefenen en revalideren, terwijl de ander moet zien te voorkomen niet opnieuw met de vloer in aanraking te komen, betekent in feite dat mijn vrouw en ik in een onhoudbare toestand zouden komen te verkeren.

De aanhef van dit verhaal, om iets naar voren te brengen over mijn logeerpartij gedurende enkele weken in De Santmark, is misschien wat uitvoerig beschreven, maar ik wilde behalve mijn ervaringen in het zorgcentrum ook iets laten zien van mijn  eerste indrukken bij aankomst, zoals omgeving en behuizing, waarbij ik mij niet geheel kon onttrekken aan een ietwat melancholiek onbestemd gevoel. Echter, die wellicht een beetje overdreven weergegeven gewaarwording werd op één van de eerste dagen van mijn verblijf toch min of meer versterkt bewaarheid, doordat ik komend vanuit de lift werd geconfronteerd met het wegdragen en voorbijgaan van een overledene. Je realiseert je dan, het kwam best wel even onverwacht hard bij me binnen, dat ik in een zorgcentrum woon met niet alleen in hoofdzaak een grote hoeveelheid hoog bejaarde personen, maar bovendien met mensen met een scala aan aandoeningen. Het spreekt voor zich, dat alle medewerkers, verpleegkundigen, IG-zorgverleners, huishoudelijk en administratief personeel en niet te vergeten de vele vrijwilligers, met niet uit te sluiten frequentie in aanraking komen met de eindigheid van het leven. En enige tijd later werd ik geconfronteerd met hoe daar bijvoorbeeld in de praktijk uiting aan wordt gegeven. Ik zat op een bank in de kussens in het voorportaal vlakbij de receptie een beetje naar buiten te kijken, toen een medewerker naar mij toekwam en vroeg of ik ook even wilde opstaan om aan een overledene bij zijn vertrek een laatste eerbetoon te betuigen, waaraan ik vanzelfsprekend voldeed. Toen ik mij omdraaide, zag ik vele medewerkers staan die als afscheid de overledene een laatste groet brachten. Mooi en indrukwekkend.

Eigenlijk heb ik in het begin van mijn verhaal nog iets nagelaten te vertellen, te schrijven, want voorafgaand aan mijn intrek in De Santmark heb ik samen met mijn vrouw en dochter op een avond een kijkje genomen in de eetzaal. Ik zag daar grotendeels, zoals te verwachten en geenszins een onbekend fenomeen, vele dames met keurig gekapte wit grijze hoofden en ook enkele heren af en toe zachtjes met elkaar praten, waarvan sommigen eventjes en anderen wat langer, in zichzelf gekeerd, stil en recht en voor zich uitkeken. Mijn dochter ging in gesprek met een medewerkster, waarvan ik dacht dat zij zo’n beetje de zaken in de eetzaal regelde, die, nadat zij mij kennelijk goed had gadegeslagen, mijn dochter verzekerde dat zij mij bij aankomst naar een tafeltje met twee heren zou begeleiden, waar ik me vast wel thuis zou voelen.

En zo kwam ik dan op de eerste dag van mijn verblijf ’s avonds de eetzaal binnen en werd ik  voorgesteld aan en kwam ik in aanraking met de heren Bram Mizée en Govert de Visser. In  het vervolg van mijn verhaal laat ik de achternamen van bewoners en medewerkers die ik heb leren kennen achterwege, te omslachtig, en wellicht uit hoofde van privacyoverwegingen ook beter.

Een uitzondering daarop maak ik voor de achternaam ‘Mizée’ omdat die achternaam mij bekend voorkwam en in verschillende latere gesprekken met elkaar bij herhaling steeds opnieuw werd genoemd en soms tot hilariteit en terugkerende grappen leidde. Bram vertelt: „Eigenlijk heet ik voluit Abraham Mizée en die volledige naam is van generatie op generatie aan vele nakomelingen doorgegeven, maar noem mij maar gewoon Bram.” „Bram, ik heb vele jaren geleden een Nico Mizée in de sauna van Jaap Hoogland in Heiloo leren kennen. Is dat soms familie van jou?” „Ja zeker, dat klopt, dat was mijn jongste broertje, maar hij is er helaas al niet meer, hij was directeur van de door onze vader opgerichte onderneming in grafstenen aan De Laat in Alkmaar. Je moet bedenken: ik ben nu 84 jaar, geboren op 18 maart 1925. „Hallo Bram, dan ben je geen 84, maar 94 jaar. Bram lachend: „Ja, nu je het zegt, daar zit wel wat in. „Volgens mij Bram, ben jij blijkens jouw achternaam Mizée een nazaat van de vele omstreeks 1685 naar onder andere Nederland gevluchte Hugenoten, dat waren de protestanten die in het toenmalige katholieke Frankrijk werden vervolgd. „Ja zeker, mijn broertje Nico vond dat altijd al heel bijzonder en hield zich daar veel mee bezig. Wij komen namelijk voort uit een hele voorname familie, wij hebben ook nog een kasteel in Frankrijk. „Wel Bram, dat klinkt heel interessant, daar moeten we dan maar met z’n drietjes een keertje heengaan. „Ja, maar ik weet alleen niet waar het is in Frankrijk.”

Enkele avonden later neemt Bram me mee naar zijn appartement om mij te laten zien hoe hij is gehuisvest en daarbij vooral met nadruk mijn aandacht vestigt op zijn enorm gigantisch groot televisiescherm. Als wij ’s avonds een keer bij hem naar een voetbalwedstrijd gaan kijken, schuift Bram zijn fauteuil helemaal naar voren dicht op het televisietoestel, zodat hij zo goed en zo kwaad als mogelijk is het spel kan volgen. Duidelijk is dat hij heel slecht kan zien. 

Dan verhaalt Bram: „Toen ik vijftien jaar oud was, heb ik de spatbordbeugel van een fiets in mijn linkeroog gekregen met als gevolg dat ik, er was niets meer aan te doen, al heel jong dat oog heb moeten missen. Ik heb mijn hele leven gewerkt met één oog, onder meer 40 jaar lang als hoofd van een bouwkundige afdeling op het terrein van het psychiatrisch ziekenhuis Duin en Bosch in Bakkum. En dat is altijd goed gegaan. Maar nu, nog niet zo lang geleden, heb ik aan mijn rechteroog een staaroperatie ondergaan, waarbij de oogarts tegelijkertijd een oogziekte heeft geconstateerd. Hij heeft echter goede hoop dat het zicht van mijn rechteroog niet verder verslechtert.”

Bram vervolgt: „Ik heb drie vrouwen gehad, die alle drie na de diagnose kanker daaraan zijn overleden. Toen mijn derde vrouw was gestorven en ik door mijn slechtziendheid en mijn hoge leeftijd als alleenstaande man in een problematische situatie kwam te verkeren, heb ik in overleg met alle kinderen besloten, met hun allen heb ik gelukkig nog steeds een goede verhouding, in het zorgcentrum De Santmark mijn intrek te nemen. Het was voor mij best wel een verstrekkende, ingrijpende met emoties gepaard gaande genomen beslissing. Maar het is niet anders, ik ben inmiddels hier gewend en voel mij gelukkig.                                                                

Ik zeg: „Bram, wat een verhaal, je geeft met de door jou ogenschijnlijk kort en nuchter weergegeven bewoordingen echter zowel een indringend als een beklemmend inzicht van wat jij in je lange leven hebt meegemaakt. En daar behoren mooie en prachtige ervaringen bij zoals bijvoorbeeld dat jij je volgens jouw vertellingen als eenvoudige jongen hebt weten op te werken tot het verkrijgen van een belangrijke functie in onze maatschappij. Maar tegelijkertijd kwam jij ook in aanraking met vele zeer pijnlijke en verdrietige momenten in jouw bestaan, waarmee jij ook vandaag de dag bij tijd en wijle nog steeds mee hebt te kampen. Maar Bram, ik ben ontzettend blij met je laatste opmerking, waarin je aangeeft dat je ondanks alles toch je draai in De Santmark hebt gevonden en jij met je huidige leefomstandigheden heel tevreden bent.

De vereiste revalidatie van mijn vrouw brengt met zich mee dat mijn tijdelijk verblijf in De Santmark zo mogelijk met enkele weken moet worden verlengd. En dat is na overleg met de bevoegde instanties gelukt en ik heb daar geen moeite mee, want ik word elke dag met veel geduld en vriendelijkheid door een veelheid aan medewerkers prima verzorgd. Wat in dit licht bezien mijn verwondering wekt, is dat sommige bewoners ’s avonds in de eetzaal kennelijk heel veel haast hebben om hun avondmaal opgediend te krijgen en dan vooral de wijze waarop daaraan uiting wordt gegeven. Terwijl ik mij nauwelijks kan voorstellen dat er dames en heren zijn die na het avondeten nog dringende afspraken zouden moeten nakomen. En dan te bedenken dat deze medewerkers ’s avonds in de eetzaal de benen uit hun lijf lopen om maar vooral te zorgen dat een ieder zo snel als mogelijk is, van zijn of haar avondmaal wordt voorzien. Ik moet zeggen dat ik veel respect en bewondering heb voor de wijze  waarop al die medewerkers dag in dag uit met veel plezier en aandacht hun in menig opzicht niet altijd eenvoudige werkzaamheden verrichten. Als ik denk aan deze medewerkers schiet mij direct een aantal namen te binnen: Sonja, Sophie, Maria, Betty, Roxy, Nina, Eva, Inge, Ali, Jett, Lina, Ilse, Joyce, Christel, Ineke, Laura, Edwin. Mocht ik iemand  hebben vergeten, dan sorry daarvoor.

Het avondeten in De Santmark is heel goed van smaak en mooi samengesteld, eerst de keuze uit heldere of gebonden soep, dan het hoofdgerecht, daarna vla met slagroom en koffie toe. Ik vond het leuk om met de mannen als afronding een glas rode wijn te drinken. Het avondeten begint om 17.00 uur en het is amper voor te stellen, maar tegen 18.00 uur begint de eetzaal al aardig leeg te stromen. Echter, het ingevoerde drinken van een glas rode wijn en het leuk met elkaar van gedachten wisselen, met aparte gesprekken, soms van de hak op de tak springend, leidden er wel toe dat deze drie heren pas tegen ongeveer 19.45 uur en een enkele keer nog later, de eetzaal verlieten. En ik heb inmiddels begrepen, dat nu ik daar niet meer ben, het van belang is onder het genot van een glaasje wijn met elkaar te blijven praten, anders valt er een stilte aan de tafel en dat is niet goed en moet mijns inziens voor zover mogelijk worden vermeden.

Mijn kennismaking met Bram Mizée en mijn eerste bezoek aan zijn appartement is uitgemond in de gewoonte om ’s avonds na het avondmaal met hem naar zijn kamer te gaan. Meestal voor het kijken naar een voetbalwedstrijd, want Bram is gek van voetbal en heeft in het verleden ook als lid van voetbalverenigingen diverse bestuursfuncties bekleed. Ik zet, voor wij televisie gaan kijken, altijd in een klein koffiezetapparaatje van Bram voor ons beiden een kopje koffie. Bovendien heeft hij mij er tegelijkertijd ook toegebracht om met hem  samen een oude klare te drinken. Eén glaasje en bij hoge uitzondering een enkele keer twee glaasjes. Terwijl daarentegen bij ons tweeën de mening heeft postgevat dat enkele medewerkers bij binnenkomst in de kamer van Bram het idee hebben gekregen dat daar twee bejaarde heren flink zitten te pimpelen en dat is geenszins het geval, we houden het netjes. Als de voetbalwedstrijd was afgelopen, keken wij nog naar Jinek en daarna nog naar het laatste nieuws, dan was het al snel 00.20 uur en zei ik tegen Bram: „Het is al laat, je moet naar bed man”, waarop hij antwoordde: „Welnee, maakt niet uit ik kijk wel meer heel laat televisie.”

Als je ’s avonds om 21.00 uur door de gangen loopt, is het overal al doodstil. Laat staan als je je ’s nachts omstreeks 0.40 uur van de tweede etage naar je kamer op de begane grond begeeft, daar aangekomen en zittend op het toilet werd mijn deur geopend en kwamen twee verontruste dames binnen. „Meneer: wat doet u op de gang, u dwaalt door de gangen.” „Dames, ik kom van Bram Mizée vandaan van de tweede etage en dan moet ik noodgedwongen door gangen lopen. Ik ben echter niet de weg kwijt en derhalve niet dwalend, ik voel mij uitstekend. U hoeft zich dus niet verder om mij te bekommeren, maar ik bedank u voor uw aandacht voor mij.”

Op een andere avond werd omstreeks 00.15 uur op de deur bij Bram geklopt en kwam een medewerker binnen, die ons vertelde dat zij opdracht had ons uit elkaar te halen. Mijn eerste reactie was direct de televisie uit te schakelen en terwijl Bram een beetje zat te lachen bedachten wij: hoezo moeten twee bejaarde mannen van respectievelijk 94 en 84 jaar oud uit elkaar gehaald worden, vanwege wat? Heeft men er problemen mee als die twee zo laat nog bij elkaar zitten? Voor de goede orde: het zijn inmiddels, naar aangenomen mag worden, wel twee volwassen mannen. De medewerker zat er een beetje mee en zei: „Als u nog televisie wilt kijken, moet u dat gewoon doen, ik geef alleen maar aan wat mij is opgedragen. Aan de andere kant kon ik wel begrijpen dat vanuit de verantwoordelijkheid van het huis, voor de bewoners het wellicht wel goed is dat twee mannen niet tot diep in de nacht bij elkaar naar een televisiescherm zitten te turen. Bram en ik hebben ons dan ook voorgenomen het in het vervolg niet meer zo laat te maken.

Overigens nam ons samenzijn bijzondere vormen aan, want als ik ’s avonds Bram op een laat tijdstip had verlaten en het hem de volgende dag te lang duurde voor hij mij weer kon treffen, schoot hij een willekeurige medewerker aan met het verzoek hem naar mijn kamer te brengen en werd om en nabij 10.30 uur op mijn deur geklopt voor weer een gezellig praatje met elkaar.

Een tijdje later kwam laat in de morgen een mevrouw op Bram en mij afstevenen met de vraag of wij ’s middags naar de eetzaal wilden komen voor het gezamenlijk meedoen aan een aantal te houden spelletjes. Ik had direct al zo mijn bedenkingen, omdat ik sowieso geen man ben voor spelletjes. Maar het was nog heel anders dan ik mij had voorgesteld, in feite komen daar in de eetzaal bewoners bij elkaar, die in een groot gevormde boog naast elkaar zitten, met het oogmerk een vorm van geheugentraining te ondergaan. En daar is natuurlijk niets mis mee. Aan de voorzijde van de kring nam dezelfde mevrouw plaats, die ons ook had uitgenodigd, nu met een microfoon in haar hand. Ze sprak in de microfoon spreuken, wijsheden of gezegden voor de helft uit met de bedoeling, dat de bewoners die dan met een uit te spreken aanvulling compleet zouden maken. Dus best wel goed om je geheugen op te frissen. Alleen als de vraag al aan iemand was gesteld, hebben Bram en ik af en toe voor ons beurt gesproken door voortijdig het ontbrekende gedeelte alvast uit te spreken. Ja, en dat gebeurde een paar keer achter elkaar, terwijl we ook af en toe wat met elkaar fluisterden en zachtjes lachten, kortom een beetje kwajongensachtig. Te begrijpen is natuurlijk dat ons dat niet in dank werd afgenomen en vervolgens een klein hartig woordje tot ons werd gericht. Niettemin hebben Bram en ik achteraf best nog wel moeten lachen, maar toen een week later deze mevrouw weer op ons afkwam met dezelfde vraag, heb ik geantwoord: „Neemt u Bram gewoon mee, ik blijf vandaag beneden.’’

Ik neem aan dat het geen betoog behoeft, dat gedurende mijn verblijf in De Santmark er tussen Bram Mizée en mij een hechte vriendschap is ontstaan. Toen mijn tijdelijk verblijf dan ook eindigde, inmiddels waren het in totaal zes weken geworden, voelde het afscheid van Bram voor hem en voor mij best wel heftig aan. Maar voor Bram toch het meest, het moet bijzonder pijnlijk voor hem zijn, want zonder zijn gevoelens te uiten, moet onwillekeurig  door zijn hoofd zijn gegaan: ‘Jij gaat naar je familie, naar je vertrouwde omgeving, maar ik kan niet meer weg en blijf hier voor de rest van mijn leven alleen achter.’ Ik had het er best wel moeilijk mee en verzekerde Bram keer op keer dat ik hem regelmatig zou komen opzoeken. En dat heb ik inmiddels al een aantal keren gedaan, ik bel Bram ’s morgens op en vertel dan dat ik ’s middags naar hem toekom en ’s avonds blijf eten met lekker nazitten onder het genot van een wijntje. Niet alleen Bram vindt dat leuk, ook de andere heren vinden het erg gezellig en het voelt weer als vanouds. Ik ben tot nog toe door mijn dochter naar Bram gebracht, maar straks kan ook mijn vrouw mij met de auto naar hem brengen en ik heb sinds kort de beschikking over een scootmobiel, waarmee ik bij redelijke weersomstandigheden de afstand van mijn huis in Heiloo naar De Santmark van ongeveer tien kilometer goed kan overbruggen.

Voordat ik mijn intrek nam in het woon- zorgcentrum De Santmark, ontving ik sinds medio juni 2018 na mijn ontslag uit het ziekenhuis in Alkmaar elke dag thuishulp van de Viva Zorggroep, met name van het wijkteam Heiloo. Door de gesprekken die ik met mijn verzorgers mocht voeren, kreeg ik een aardig inzicht in de problematiek waarmee de zorgsector al sinds tijden te kampen heeft. En eigenlijk is het in De Santmark niet anders. Ook daar vooral een enorm personeelstekort, jarenlange bezuinigingen, lage salariëring, strikte regelgeving en administratieve rompslomp. Hoe mooi is het dan dat al die medewerkers in De Santmark ondanks alle problemen elke dag opnieuw met empathie en vriendelijkheid hun werkzaamheden verrichten. Als ik denk aan de uitspraak van de beroemde Franse verlichtingsfilosoof Jean Jacques Rousseau: „Welke wijsheid is er groter dan vriendelijkheid?’’ Dan kan ik alleen maar tot de slotsom komen dat ik in De Santmark heel veel wijsheid heb ervaren.

Anné Amsterdam       

(Foto: aangeleverd)